Vandaag is het precies veertig jaar geleden dat ik uit militaire dienst kwam. Ik had een jaar lang het vaderland gediend in Den Bosch, Ede, Eefde, Nijmegen en ergens in de buurt van Apeldoorn. Bij de keuring had ik met enige nadruk vermeld dat ik lid was van de CPN. De sergeant van dienst vond dat ’tof.’ Marcus Bakker behoorde met Hendrik Koekoek tot zijn favoriete Kamerleden. Mijn poging om als landverrader te worden geclassificeerd en zodoende aan de dienstplicht te ontkomen, leed daarmee schipbreuk. Tijdens de opleiding meldde ik mij aan als bestuurslid van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen (VVDM), langharig tuig dat zich de onmogelijke opdracht stelde het leger te democratiseren. Mijn activisme werd beloond met verbanning naar een postkamer, het Vierdaagsekamp waar de buitenlandse militairen bivakkeerden en een opslagplaats voor benzine en antivries in de bossen nabij Ede. Het ontbrak in al deze plaatsen nagenoeg aan Nederlandse soldaten op wie enige agitatie losgelaten kon worden.
Van de 6 weken durende opleiding herinner ik mij alleen dat van de 5 bewoners waarmee ik een kamer deelde er 4 in de loop der tijd uit de dienstplicht ontslagen waren. Eentje moest zijn plotseling overleden vader op de boerderij vervangen. Een ander ging op de muur rond de Isabella kazerne in Den Bosch zitten en kwam er pas dagen later vanaf nadat hem een S5-verklaring was toebedeeld. Ik bleef over met een jongen die Coppens heette en die mij later in het Vierdaagsekamp uitnodigde om te gaan stappen in Nijmegen. Dat bracht ons naar Café De Plak. Vorig jaar stond er een mooi stuk in de Volkskrant over de veertigste verjaardag van De Plak, een homokroeg. Dat is mij toen niet opgevallen. Coppens wel, vermoed ik.
Enkele dagen voordat de opleiding in Den Bosch ten einde was, trad Maggie MacNeal op voor een zaal van 400 hitsige soldaten. Toen nog maar één van de benen van de zangeres zichtbaar was, klonk uit 400 kelen: ‘Pijpen!’ Arme Maggie. GeenStijl bestond toen nog niet.
In de laatste maanden reisde ik dagelijks heen en weer tussen Amsterdam en Ede. Dat mocht niet maar de sergeant die het toezicht hield op de opslagplaats deed er niet moeilijk over. Toen de kazerneleiding erachter kwam, kreeg ik een waarschuwing. Waarna ik de dagelijkse tocht tussen Ede en Amsterdam hervatte. Het grootste deel van de dag bracht ik door met klaverjassen met de sergeant, een mede-soldaat die vanwege zijn balsturige gedrag ten onrechte voor communist werd aangezien – hij stemde VVD – en een burger. Een keer per week beklom ik een tientonner om met deze burger door het gehele land olie en antivries af te leveren bij militaire bases. Ik bracht het zonder rijbewijs tot bijrijder.
Om nog iets om handen te hebben, gaf de sergeant – hij heette Weller en was een paar jaar ouder dan ik – mij opdracht om het verdedigingsplan over te tikken. Dit plan anticipeerde op een aanval van de Russen en bracht minutieus in kaart hoe zij zowel ter noorder-, zuider-, wester- en oosterzijde van onze opslagplaats op veilige afstand konden worden gehouden. Op mijn vraag wat te doen bij een luchtaanval repliceerde de sergeant dat ik niet moest zeuren.
Dankzij de bemiddeling van een communistisch Kamerlid mocht ik de dienst vervroegd verlaten. Ik werd voorzitter van het Amsterdamse district van een subversieve jeugdbeweging. Daarom heb ik ook 8 mei altijd een beetje als Bevrijdingsdag ervaren.