Vermijden we bepaalde termen ‘omdat ze voor anderen kwetsend zijn’?

Uit Sjors en de rebellenclub
Uit Sjors en de rebellenclub

Een kop met het N-woord in de boekenbijlage van NRC Handelsblad heeft een storm van kritiek ontketend. Niet alleen van Amerikaanse kant. Overigens was de illustratie bij het artikel al even tenenkrommend, een variant op het huilende Romajongetje maar dan met dikke lippen en kroeshaar. Geheel naar Sjimmie, het vriendje van Sjors en zijn rebellenclub.

Toen ik nog heel jong was, weigerde mijn grootvader om uit dat boek voor te lezen. ‘Dat achterlijke taaltje van die Sjimmie … Zo praten mensen helemaal niet’, aldus opa Luirink. Vele jaren later zou striptekenaar Jan Kruis Sjimmie transformeren tot een coole hipster, zonder dat taaltje.

Was de reactie van mijn grootvader ingegeven door een gevoel van plaatsvervangende schaamte of voelde hij zichzelf unheimisch bij Sjimmie’s krompraat. Ik vermoed dat dat laatste evenzeer het geval was als het eerste.

En dat is wat ik nu zo vreemd vind in de meeste reacties op die kop met het N-woord erin. Die heet ‘kwetsend’ voor zwarten en houdt geen rekening met de ‘gevoeligheden’ die er in die gemeenschap leven. Dat klopt natuurlijk maar moeten we er blind van uitgaan dat dergelijk woordgebruik ‘de’ blanken geen donder uitmaakt omdat ze over minder lange tenen beschikken?

In haar column in de Volkskrant borduurt Harriet Duurvoort vanmorgen voort op de overheersende reactie op het NRC-artikel. Terecht hekelt ze de Stekel die Volkskrant hoofdredacteur Remarque afgelopen zaterdag in de krant plaatste. Daarin maakte hij de critici van de Washington Post uit voor ‘Amerikaanse zeloten’ die er helemaal niets meer van begrijpen. Duurvoort schaart zich daarentegen achter Karen Attiah, een redacteur van die krant. ‘Ze legde de vinger op de zere plek, een onoplosbaar probleem in de Nederlandse gevestigde media: het gebrek aan etnische diversiteit’. Met andere woorden: als de kranten werden bevolkt door veelkleuriger redacties zouden kop en illustratie nooit geplaatst zijn. Dat is goed mogelijk maar in haar terechte betoog voor diversiteit gaat Duurvoort er a priori vanuit dat de lelieblanke redactie van NRC Handelsblad zich als één man/vrouw achter de koppenmaker stelt, dat niemand oog had voor de ‘gevoeligheden’ van De Ander en dat er dus een soort zwarte journalistieke burgerwacht moet aantreden om de witte collega’s voor dergelijk geblunder te behoeden.

Ik twijfel er geen moment aan dat diversiteit tot betere en representatiever media leidt. Voorbeelden in andere landen te over. En al evenmin trek ik Duurvoort’s observatie dat veel Nederlandse collega’s ontkennen dat er een probleem is omdat ze zich ten onrechte kleurenblind wanen in twijfel. Maar het feit dat het in andere landen wel, of in elk geval iets beter lukt, duidt toch op (een begin van) oplosbaarheid. Om resultaat te bereiken, kan er worden samengewerkt met witte collega’s die zich al even gekwetst voelen door zo’n kop in de krant. Misschien soms ook tegen de handelswijze van een zwarte collega. Want dat lijkt me de andere denkfout in Duurtvoort’s column: de premisse dat alle niet-blanke collega’s één lijn trekken en één standpunt huldigen. De polemiek die Stephan Sanders en Mercedes Zandwijken onlangs in De Groene voerden ondermijnde dat misverstand volledig.

Eén van de lessen die de Zuid-Afrikaanse bevrijdingsstrijd me leerde, was: ‘An injury to one is an injury to all’. En er is wel meer dat zich aan die kant van de wereld afspeelt, waarmee we ons voordeel kunnen doen.