Nooit meer cynisch over Pride

Simon Nkoli

Een klein voorval genas mij in 1998 van een in de loop der jaren opgebouwde afkeer van wat ik onder intimi het roze bloemencorso noemde. Ik had die toch door de grachten verschillende keren waargenomen en nooit gebeurde er iets nieuws. Wie er behoefte aan heeft, moet beslist meedoen of kijken maar aan mij was het niet besteed. Ik voelde me toch wel vrij. Het was me te commercieel. Het was zo weinig politiek, zo anders dan de eerste Gay and Lesbian Pride March die in oktober 1990 door Johannesburg trok en waarin ik meeliep. Daar ging het nog over iets – homoseksualiteit was in Apartheid Zuid-Afrika bij wet verboden.

Natuurlijk begreep ik wel hoe belangrijk zo’n evenement als de Canal Parade is voor jonge mensen die net uit de kast komen en zoeken naar identificatie. Of voor roze rimpels die tot levenslang in een heteroseksuele relatie waren veroordeeld. In een leren string op de boot van Cockring: ga je gang, je doet maar. In een jurk voorop de boot: van mij mag het. Maar urenlang de diversiteit van de gemeenschap prediken voor een overwegend heteroseksueel publiek? Tolerantie? Me reet! Ik houd wel van een beetje tegenwind.

Tot er op een zondag in juli werd aangebeld en Simon Nkoli voor de deur stond. Of ik tijd had om even bij hem langs te komen. De hele delegatie die een week later naar Amsterdam zou vertrekken om er deel te nemen aan de Gay Games en aan Pride was in zijn huiskamer bijeen. Kon ik iets vertellen over de stad waar ik geboren en opgegroeid was?

Ik liep achter hem aan naar de andere kant van de galerij van het flatgebouw in Johannesburg waarin we beiden woonden. Bij Simon binnen stond ik oog in oog met pakweg 60 overwegend zwarte meisjes en jongens voor wie hij de fondsen had geregeld om de overtocht te maken. Vooraan zat Thulani die ik kende van de Skyline, de homobar die ik frequenteerde. Minstens een keer per maand trof ik hem daar onder de pleisters of met een verband om zijn arm. Thulani werd periodiek door zijn broer in elkaar geslagen omdat hij de drang om af en toe een jurk aan te trekken niet kon weerstaan.

Ik vertelde over de grachten en Bet van Beeren. De rijkdom gebouwd op slavenhandel en koloniale rooftochten. De anti-apartheidsbeweging en het Leidseplein waar twintigduizend mensen Nelson Mandela toejuichten. Overal om me heen las ik een brandend verlangen in de ogen van de aanwezigen naar een wereld die ondanks alles zoveel vrijer leek dan die waarin men woonde. In de Skyline werd minstens vijf keer per avond Brenda Fassie’s One Night in Heaven gespeeld. De nacht in Amsterdam waarop de delegatie zich die middag voorbereidde zou twee weken duren. Mijn cynisme over waar ik me in al die jaren steeds vaker aan onttrok, verdween als sneeuw voor de zon.

Wie nu denkt dat zo’n grachtentocht alleen van waarde is voor mensen uit verre landen die nog niet zo ver zijn als wij, moet de documentaire Pisnicht van Nicolaas Veul, die deze week door de VPRO werd uitgezonden, nog even terugkijken.

Op een dag als vandaag denk ik ook aan Simon die in het begin van 1993 ternauwernood tbc overleefde. ‘De Gay Games in New York ga ik nog meemaken’, zei Simon nadat hij me had verteld dat er hiv in zijn bloed zat. Dat lukte. Hij sprak er een massa mensen toe en beleefde een kleine affairette met een zoon van Jesse Jackson. Toen hij terugkwam, liet hij me weten vast van plan te zijn de Games van 1998 ook nog mee te gaan maken. Ook dat lukte, nog net. Samen met Thulani en al die anderen.