Oranjehof

‘Je hebt me nooit verteld dat er hier een Nederlands bejaardenhuis is’, zegt Clifford Charles. Ik ben met een vriendin op bezoek bij de kunstenaar met wie ik in het begin van de jaren negentig bevriend ben geraakt. Clifford was een van de eerste gasten van de Thami Mnyele Stichting, beheerder van een atelier voor Afrikaanse kunstenaars in de Amsterdamse Kinkerbuurt.

Oranjehof, zoals het troosteloze oord in een verre buitenwijk van Johannesburg heet, roept een lange reeks herinneringen op. Ik hoorde er voor het eerst van in 1994 toen ik aan de vooravond van de eerste democratische verkiezingen met vele andere correspondenten op zoek was naar de Nederlandse invalshoek. Ik belde de directeur. ‘Nee hoor, dat is een misverstand. Er wonen hier helemaal geen Nederlanders’, hoorde ik. Later heb ik geconcludeerd dat de man de oudjes niet bloot wilde stellen aan ondervraging door de vaderlandse pers. Ik had mij inmiddels geabonneerd op de Nederlandse Post, het lokale suffertje voor de liefhebbers van hagelslag en haring, en daarin de aankondiging gelezen van de jaarlijkse braderie.

Daarheen heb ik mij vervolgens met toenmalig collega Lolke van der Heide en zijn vriendin Nandy begeven. Op een podium stond een man met een accordeon. Bij ons in de Jordaan en van je hela hola hou ‘r de moed maar in. Er stond een rij van zeker dertig meter richting het krokettenstalletje. De Hollandse Nieuwe was uitverkocht. Nog wel beschikbaar: zoute drop, stroopwafels, potten groente van Hak, nasi. De zon scheen. Kinderen vermaakten zich rond de schommel. ‘Wie?’, schreeuwde de oudste inwoner van het hof. ‘Je klein-doch-ter.’ Het was gezellig.

Dit jaar ben ik er met Evelien Groenink geweest. Ze is vermoedelijk al veel langer vriendin dan de Oranjehof bestaat. Nadat wij ons aan kroketten, loempia’s en speculaas te goed hadden gedaan, besloten we om bij enkele van de aanwezigen te informeren of zij al van de Nederlandse inburgeringscursus hadden gehoord. En dat je er als buitenlander tegenwoordig niet zo maar inkwam. ‘Heel goed’, zei de een. ‘Mooi zo’, de ander. 

‘Wat zou u ervan vinden als ze dat in Zuid-Afrika ook zouden invoeren’, vroeg Evelien op haar onschuldigst. ‘Geen enkel probleem’, zei de een. ‘Dat is precies wat er nodig is’, de ander.

‘Zullen we het eens uitproberen?’, vroeg Evelien. ‘Gaat uw gang’, zei de een. ‘Roept u maar’, de ander.

‘Hoe heet de vice president van Zuid-Afrika?’, vroeg Evelien eerst aan de een, en dan aan de ander. Waarna er in alle gevallen een korte stilte viel waarop de een begon te lachen en de ander wegliep. Op die ene mevrouw na. ‘O die zwarte namen weten we niet, hoor. Alleen die van Jonas. Dat is onze tuinman en hij komt uit Malawi.’