Johannesburg (4)

Gistermorgen door de weelderige lanen in de buurt achter mijn flat (achterbuurt zou hier een volstrekt verkeerde indruk wekken) naar de kliniek gelopen. Vandaag op krukken terug. Er moest een cyste in de enkel worden verwijderd; ik weet het al weken; een ingreep van niks, dacht ik, maar toen de rekening vijf minuten nadat ik gearriveerd was gepresenteerd werd, had ik al beter kunnen weten. Ook de mededeling dat ik ‘over twee patienten’ naar de anasthesist zou worden gereden, vormde een aanwijzing voor een operatie die meer zou behelzen dan een sneetje, een buisje en een pleister.
De operatie zou worden uitgevoerd door mijn orthopedist. Die is joods en dat doet er in het geheel niet toe. Maar tijdens het wachten ga je mijmeren en zo realiseerde ik me dat als ik me na vestiging in deze mooie stad in 1993 niet bij een joodse huisarts had aangemeld ik nu niet bij een joodse orthopedist zou hebben gezeten. In de zestien jaar dat ik hier woon, heb ik mij ook al bij een joodse kno arts, een joodse fysiotherapeute, een joodse tandarts en een joodse chirurg vervoegd. Als ik in 1993 een Indiase huisarts had gekozen dan had ik in de navolgende jaren vast kennis gemaakt met de dokters Moodley, Pillay of Ebrahim. Had ik een Afrikaner arts gekozen dan waren vervolgens vele doktoren van der Merwe op mijn weg gekomen. Zo werkt positieve discriminatie; daar kun je als regering weinig invloed op uitoefenen.
Zwarte huisartsen had je toen nog niet, althans niet in de wijk waar ik woonde. Vanzelfsprekend heb ik ernaar gezocht, ik was indertijd zeer correct. (Met een zwarte dierenarts ben ik ooit het dichtste bijgekomen.)

Na enkele uren mag ik me verkleden. De plastic luier krijg ik gemakkelijk aan, al dreigt hij steeds een beetje af te zakken. Het blauwe hemd met koortjes stelt mij voor grote problemen. Uiteindelijk geef ik het op, verlaat de badkamer en beken me met dit kledingstuk geen raad te weten.
‘Andersom’, zegt de hoofdzuster vriendelijk. Aha!

Ik lig op een bed en twee zwarte zusters duwen me naar het ’theater’, zoals de operatiekamer in het engelse taalgebied genoemd wordt. Een vraagt wat ik ervan vind door twee vrouwen op sleeptouw te worden genomen? Ik zeg dat ik mij bijzonder bevoorrecht voel. Ik kijk naar de tl-buizen en de passanten die hoog boven mij uittoornen en schuin naar beneden kijken. Ik realiseer me dat de cameraman van ER (of St. Elsewhere, voor mijn generatie) om dit beeld te vatten, op een bed moet hebben gelegen, en zijn rondgereden.
Dan dwalen mijn gedachten af naar de samenstelling van het komende kabinet waarop Jacob Zuma puzzelt. Ze moeten Khetso Gordan weer terughalen naar de politiek; die heeft Johannesburg weer op gang gekregen, denk ik. Dan val ik in een diepe slaap.

Ik kan best gewoon naar de taxi lopen. Ik heb geen helemaal geen krukken nodig. Twintig minuten later heb ik de standplaats bereikt en zie ik dat mijn rechterpijp bijna tot aan mijn knie onder het bloed zit. Als ik me omdraai, zie ik een bloedspoor. Wat zullen de toeristen daar nu weer van denken?

Een uur later ben ik terug in het ziekenhuis. De enkel wordt opnieuw verbonden. Meewarige blikken zijn mijn deel. Die gekke meneer Loerik, zo spreken ze hier mijn uit naam uit, die wist het beter.
Ik mag een nachtje blijven.