Open brief aan Carl Niehaus

De Zuid-Afrikaanse oud-ambassadeur Carl Niehaus blijkt mensen te hebben opgelicht en voorgelogen. ‘Elke nieuwe onthulling voelt als een klein mokerslagje’. (gepubliceerd in ZAM, maart 2009)

Beste Carl,

Naast mijn laptop ligt de voorpagina van de Mail & Guardian van half februari: ‘Tearful Niehaus admits fraud.’ De krant schrijft dat je handtekeningen van provinciale ministers vervalste onder een brief waarmee je een nieuwe lening wilde binnenslepen. Je zou een vakantiereis naar Zanzibar hebben geboekt op kosten van de kerk waaraan je als voorlichter verbonden was. Aan de meeste banen die je na je ambassadeursschap in Nederland vervulde kwam abrupt een einde door financieel wangedrag. Ook aan het huis dat je indertijd aan de Amsterdamse Prinsengracht betrok, zit een luchtje. Voor een reis van Sun City naar Johannesburg – twee uur rijden – huurde je een helicopter.

Met rode oortjes lees ik het dossier dat de krant samenstelde. Geconfronteerd met de feiten, barst je in huilen uit. ‘Het meeste wat jullie me voor de voeten werpen, is waar. (…) Ik heb enorme fouten gemaakt. (…) De dingen zijn vreselijk uit de hand gelopen. (…) Ik heb geen illusies over wat dit artikel in mijn leven kan aanrichten. (…) Kon ik de klok maar terugzetten.’

Het is vrijdagmorgen. De Johannesburgse zomerzon zet mijn huiskamer in het volle licht. Het duurt even voordat ik de weg naar mijn kantoor en mijn werkritme hervind.

In de dagen erna regent het nieuwe onthullingen. Voor het eerst in mijn Zuid-Afrikaanse jaren betreur ik het bestaan van zondagskranten. De foto van jouw villa in de Sunday Times bestrijkt vier kolommen. Achter het helderblauwe zwembad verrijst het twee verdiepingen tellende, met balkons en tierelantijnen behangen domicilie. Het is een wansmakelijk bouwwerk geheel in ‘Boere-Toscaanse’ stijl. Verdomme, Carl, kon het niet wat minder?

Enkele uren en vijf kranten later weet ik dat je geen lid bent van het bestuur van de Nederlands – Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel en van het Afrikaner Skrywers Gilde en dat je geen doctoraat theologie aan de Universiteit van Utrecht haalde zoals je allemaal in je cv beweert. Een reis naar Madagascar, die je boekte bij een reisbureau in East London, heb je nooit betaald. De agente herinnert zich dat je haar uitvoerig informeerde over de chemotherapie die je onderging en de noodzaak van je trip om de pijn te verzachten. Het Michelangelo Hotel in Johannesburg, tenslotte, maakt bekend dat er nog een rekening openstaat van tweehonderdduizend Rand. Elke nieuwe onthulling voelt als een klein mokerslagje.

Zo veel herinneringen. De publieke tribune in de Tweede Kamer in het begin van de jaren negentig. In een debat over een voorgenomen bezoek van premier Lubbers aan Zuid-Afrika neemt het kamerlid Janmaat het woord. ‘Een racist’, fluistert mijn collega Fulco van Aurich in je oor. ‘Nog een?’, vraag je.

Enkele maanden later in een café bij het Rembrandtplein. Na een conferentie over het omroepbestel in het nieuwe Zuid-Afrika drinken we samen met collega-journalist Mark Gevisser, die later een geniale biografie over de door jou zo gehate Thabo Mbeki zou schrijven, en Conny Braam. Met verwondering sla je gade hoe Conny en ik De Glimlach van een Kind karaoken.

Vijf jaar later – je bent inmiddels ambassadeur – in een zaaltje in de Reguliersdwarsstraat. Je neemt er mijn boek ‘Moffies, reportages over het homoleven in het zuiden van Afrika’, in ontvangst. Je spreekt intense en gemeende woorden. Enkele dagen later dineren de Zuid-Afrikaanse deelnemers aan de Gay Games in jouw Haagse ambtswoning. Aan het eind van de avond komt Jansie met jullie net geboren dochter Helen op haar arm nog even gedag zeggen. Het is een weerzien nadat jullie me jaren eerder in Johannesburg een keer afzetten bij Simon, mijn toenmalige geliefde. Pas later hoorde ik dat jullie – jij, Jansie en Simon – in het begin van de jaren tachtig een huis deelden. Dat was in een tijd dat er eenzame opsluiting stond op het samenwonen van zwarten en blanken.

Uiteindelijk belandden jij en Jansie en Simon in de gevangenis op beschuldiging van hoogverraad. Ik herinner me hoe je in je autobiografie schrijft dat Jansie in een verhoor gedwongen werd om voor een opname-apparaat Die Stem, het volkslied van Zuid-Afrika ten tijde van de Apartheid, te zingen en dat die tape in een andere cel voor jou werd afgespeeld. Je schrijft dat je die avond een zelfmoordpoging ondernam.

Of is dat ook niet waar, Carl?

Zo veel beweringen zijn in de afgelopen weken onjuist gebleken dat een mens aan alles gaat twijfelen. Vorig jaar schreef je in een open brief aan je dochter dat je in de slegs vir blankes gevangenis door twintig mannen bent verkracht. Naar aanleiding van enkele notities in mijn blog bellen Zuid-Afrikaanse journalisten met de vraag of ik dat verhaal geloof? En wat ik denk van de leukemie die je als reden voor een vervroegd afscheid als ambassadeur opvoerde? Ik denk inmiddels niets meer, al herinner ik me dat ik destijds betwijfelde of die ziekte wel de echte reden voor je vertrek was. De journalisten van The Star en van Die Huisgenoot en Drum zeggen dat ze bij vrienden van je zoeken naar verklaringen voor je gedrag, maar dat niemand wil praten. Had je eigenlijk wel vrienden?

Vreemd overigens hoe de zieleroerselen van een blanke oplichter ons zoveel meer bezighouden dan die van een zwarte.

Nog even dan. Het viel mij, en anderen, natuurlijk wel op dat je jezelf na bijna acht jaar gevangenschap geen tijd gunde om de opgelopen pijn te verwerken. Was het wel verstandig om als parlementariër voorzitter te worden van de commissie voor het gevangeniswezen? We zagen wel dat de liefde tussen jou en Jansie langzaam doofde en het was niet moeilijk om te begrijpen hoe zwaar het is om zo’n sterk verbond, dat standhield onder de verschrikkelijkste omstandigheden die een mens zich kan voorstellen, te verbreken om zoiets futiels als op elkaar uitgekeken zijn. Ik denk dat je aan de Wassenaarseweg al verschrikkelijk eenzaam moet zijn geweest. Binnen het corps diplomatique liepen ze met je weg, bij de Oranjes was je kind aan huis, maar veel van je naaste medewerkers op de ambassade zaten er al van voor de afschaffing van de apartheid. Ik herinner me dat Peter Hermes, die toen directeur van het Nederlands instituut voor Zuidelijk Afrika was, bij dat etentje in 1998 aan je secretaris LeRoux vroeg hoe lang hij al in Den Haag zat. ‘Vrij lang’, was zijn veelzeggende antwoord.

Terug in Zuid-Afrika trof je een nieuwe president die het beter kon vinden met blanken die zich na de geboorte van de democratie bij het ANC aansloten dan hen die daarvoor gevochten hadden. Jansie maakte plaats voor Linda. Ik prijs je voor het feit dat je de verleiding om de schuld nu in haar (vele) schoenen te schuiven weerstaat, al verbaast het me dat je haar zo lang toestond je te plukken. Waarom greep je niet in? Omdat ze zwart was? Of heeft je gedrag toch minder met Linda’s bestedingsgedrag te maken dan het lijkt? Zij dwong je toch niet om te liegen over je academische graad en het bestuurslidmaatschap van een gilde dat geen bestuur heeft?

‘Het komt door mijn jaren in de gevangenis en mijn principiële betrokkenheid bij de strijd tegen apartheid’, lees ik kort na de onthullingen in een verklaring van jouw hand. Gelukkig heb je besloten om professionele hulp te zoeken. Maar ik denk dat die alleen kan slagen als je schoon schip maakt en het aan de therapeut overlaat om vast te stellen waaruit jouw gedrag te verklaren valt. Alles van die beste, Carl.

Bart Luirink (1954) is hoofdredacteur van ZAM Africa Magazine. Enkele passages uit deze brief werden eerder gepubliceerd in Luirinks blog op www.zam-magazine.nl